Door Rozette Kats

Op 25 mei 1943 vertrok voor de dertiende keer een trein vanuit Westerbork, die niet naar Auschwitz ging. De begeleidende transportlijst vermeldde de namen van 2856 Joden, bestemd voor de dood in Sobibor, het vernietigingskamp waarvan de wereld zelfs de naam niet mocht kennen. In die trein zaten Salomon Koopman en zijn vrouw Mietje Salomon-Fransman. Zonder hun vier kinderen, met wie ze tot voor kort een gewoon Amsterdams Joods, ongodsdienstig gezin hadden gevormd. Zoals er zoveel in die tijd waren: niet rijk, maar ook niet arm. Salomon en Mietje waren een dag tevoren vanuit Vught in Westerbork aangekomen.

Hun oudste zoon Emanuel, die Eddy werd genoemd, had op 10 mei 1940 nog kans gezien naar Engeland te ontkomen, waar hij zijn hele verdere leven zou blijven.

De twee daaropvolgende kinderen, dochter Rita en zoon Maurits, moesten nog een tijdje in Kamp Vught blijven voordat zij verder gestuurd zouden worden. Ook zij overleefden.

Over de jongste, Isidor (12 maart 1931), die Jack werd genoemd en eveneens de vervolging overleefde, gaat deze geschiedenis – opgetekend uit de mond van broer Maurits.

Jack was een gewone Amsterdamse jongen. Hij was een nakomertje; zijn moeder was mede als gevolg van haar ongewenste zwangerschap vaak depressief. Het gezin woonde in de Rivierenbuurt waar veel Joden woonden. Jack bracht veel tijd op straat door, zoveel mogelijk met vriendjes uit de buurt.

Op 8 april 1943 werd het gezin Koopman van huis gehaald en afgevoerd naar het SS-concentratiekamp Vught. Jack was net twaalf en kwam bij zijn moeder en zuster in een vrouwenbarak terecht. Zus Rita werd al gauw tewerkgesteld in de zogenaamde Philipsbarak. Vader Salomon en broer Maurits zaten in het mannenkamp.

Op 24 mei 1943, een paar weken voor de beruchte Kindertransporten van 6 en 7 juni, werden vader Salomon van 54, moeder Mietje van 52 en Jack op transport gesteld naar Westerbork. Maurits van achttien, die alleen achterbleef in het mannenkamp zag ze vertrekken. “Mijn moeder was in Vught aangekomen als de sterke vrouw die ze ondanks haar depressies toch altijd was geweest. Maar van die kracht leek niets meer over toen zij in deplorabele toestand Vught moest verlaten, samen met haar man en haar zoontje Jack.”

Maar lopend in de lange rij mensen naar het station in Vught moet de oude kracht van moeder Mietje toch weer de overhand gekregen hebben. Zij pakte het biljet van tien gulden dat ze in haar rok had genaaid en zei tegen Jack: “Hier heb je een tientje. Gebruik de chaos om weg te komen en verstop je. Vlucht en probeer Sjouke te bereiken.” Een daad van hoop en wanhoop, van liefde en moed. Hoe zal ze zich gevoeld hebben in die volle trein, op weg naar Westerbork?

In het rumoer op station Vught slaagde Jack er in zich uit de menigte los te maken en verborg hij zich in de bosjes. Daar wachtte en wachtte hij, urenlang, tot het avond werd en er niemand meer te zien was. Toen durfde hij op te staan, ging naar het stationsgebouw, kocht een kinderkaartje naar Amsterdam en bereikte de man die Sjouke heette. Dit betekende zijn redding. Sjouke was de vriend van zijn zuster Rita. Hij bracht Jack per trein naar een onderduikadres in Venhuizen, West-Friesland. Daar kon de jongen uiteindelijk de hele bezettingstijd blijven. Hij zou er zelfs naar school gaan.

Hoe moet zo’n jongetje van twaalf, dat zijn vader en moeder en al die anderen in de trein ziet stappen en uit het zicht verdwijnen, zich gevoeld hebben, die lange uren in de bosjes en daarna? Hoe zal het hem te moede zijn geweest in de trein, tijdens die eenzame, lange en gevaarlijke reis naar Amsterdam?
Maurits heeft het hem nooit gevraagd. Hij had Auschwitz en Fürstengrube overleefd en had daar levenslang genoeg mee te stellen. Jack zelf heeft nooit meer over die tijd willen praten, tot aan zijn dood in 1991 toe.

Bij aankomst in Westerbork werd iedereen geregistreerd. En moeder Mietje bleek weer tot krachtig handelen in staat. Ze liet haar gevluchte zoontje Jack, Isidor, óók inschrijven als nieuwaangekomene. En dat moet, te midden van alle wanhoop, een bewuste daad zijn geweest om haar jongen een kans op leven te geven. Een daad van betekenis.

’s Avonds, nadat in de theaterbarak van Westerbork nog een cabaretvoorstelling was opgevoerd, werden de namen van Salomon, Mietje en Isidor opgelezen om tezamen met 2853 mensen te vertrekken. De lijst die dit transport begeleidde, vermeldt een totaal van 2856 mensen. De volgende dag, dinsdag 25 mei 1943, vertrok de trein naar Sobibor, waar ze nog op de dag van aankomst, 28 mei 1943, vermoord zouden worden… met uitzondering van Jack. De jongen die wel op de lijst heeft gestaan, maar nooit in die trein heeft gezeten.

Rozette Kats interviewde voor deze bijdrage Maurits Koopman