Het vernietigingskamp Sobibor

Het vernietigingskamp Sobibor bevond zich in het door Duitsland bezette Oost-Polen aan de spoorlijn Chełm-Włodawa, op ongeveer 6 kilometer afstand van het dorp Sobibór. De plaats van het kamp lag schuin tegenover het bestaande lokale stationnetje. Om het reguliere personen- en goederenverkeer niet te belemmeren als grote transporten aankwamen, werd de bestaande rails uitgebreid tot drie sporen om maximaal vijftig goederenwagons te kunnen opvangen. Vanaf het meest westelijke spoor werd een vierde afgetakt dat binnen de dubbele afrastering van het kamp uitmondde. De ernaast gelegen wal, de Rampe, was 120 meter lang, zodat dit spoor hoogstens elf wagons en een locomotief kon bevatten. Het kamp lag in een dun bevolkt moerasgebied, op korte afstand van de grens met de Sovjet-Unie. Het behoorde met Belzec, Treblinka en voor een deel met Lublin/Majdanek tot de vier vernietigingskampen die de SS in het kader van de zogenoemde Aktion Reinhard voor de uitvoering van de Endlösung der Judenfrage heeft gebouwd. Naast deze vier kampen functioneerden in Polen tevens Chelmno, in de omgeving van Lodz, als vernietigingskamp en niet in de laatste plaats ook Auschwitz-Birkenau. Dit kamp was deels vernietigings-, deels werkkamp.

Wat er aan Sobibor vooraf ging

Al snel na de inval op 1 september 1939 van het Duitse leger annexeerde Hitler het veroverde westelijke deel van Polen en werd het Generaalgouvernement ingesteld. Voor de vernietiging van het joodse ras in Europa, zoals Hitler het in zijn toespraken noemde, was het Generaalgouvernement de aangewezen plaats. Daar woonden de meeste Joden van het continent en het lag ver weg van West-Europa. Wegens het in Polen heersende antisemitisme hoefde de bezetter geen rekening te houden met weerstand van de bevolking. Het gezag over het Generaalgouvernement werd opgedragen aan gouverneur-generaal Hans Frank en zijn plaatsvervanger Arthur Seyss-Inquart, de latere Rijkscommissaris voor de bezette Nederlandse gebieden.

Reinhard Heydrich

Reinhard Heydrich, die door de hoogste Duitse politiechef Heinrich Himmler werd belast met de oplossing van ´het jodenvraagstuk´ stuurde kort na de inval in Polen zijn chefs de richtlijnen toe hoe deze oplossing zijns inziens moest worden uitgevoerd. Hij nam tevens de taak op zich, de terugkeer van rijks- en volksduitsers naar het op Polen veroverde gebied te bevorderen. In het gebied dat onder Duits gezag was gekomen als gevolg van het Duits-Russische Pact van 1939 leefden twee miljoen Joden. In oostelijk Polen, dat in 1939 onder Stalins controle was gekomen maar dat in juni 1941 ook in Duitse handen kwam, leefden nog eens 1.200.000 Joden. Nog vóór de Wannseeconferentie op 20 januari 1942 begon, stond het lot van de Joden die zich binnen het machtsbereik van de nazi’s bevonden vast. Tijdens deze conferentie werd door hoge SS-functionarissen en afgevaardigden van Duitse ministeries besproken – en door Adolf Eichmann vastgelegd – op welke wijze de uitroeiing moest plaatsvinden. Op 13 oktober 1941, dus drie maanden vóór deze gebeurtenis, werd wat later Aktion Reinhard zou gaan heten ingesteld. Een van de meest fanatieke nazi’s, Odilo Globocnik, werd met de verantwoordelijkheid belast. Zijn doel was de vernietiging en uitvoering te organiseren van meer dan anderhalf miljoen Joden in de vier vernietigingskampen.

Tekening van de gaskamer in Sobibor

De gaskamers

In november 1941 werd begonnen met de bouw van de kampen Belzec en Sobibor. In een speciaal daarvoor gebouwde barak in Belzec werden vier ruimten ingericht, drie als gaskamer en één als voorportaal. De barak had dubbele houten met zand gevulde wanden, zodat het geschreeuw van de slachtoffers in de kamers niet of nauwelijks tot de buitenwereld kon doordringen. Na enig experimenteren vond het doden plaats via uitlaatgassen van een buitgemaakte motor uit een Sovjettank. Via een buizenstelsel werden de verbrandingsgassen de kamers ingevoerd. Om de ruimten na de vergassing vlug te kunnen schoonmaken was de binnenkant met zink bekleed. Op 17 maart 1942 kwamen in Belzec de eerste transporten uit Lublin en Lemberg (Lviv) aan.

De gaskamers in Sobibor waren identiek aan die van Belzec. Ze werden op 3 mei 1942 in gebruik genomen. De capaciteit bleek volgens de SS-leiding al spoedig te klein. Zij veroorzaakte een opstopping in de vernietigingsprocedure. Tijdens de periode juni tot oktober 1942 vonden herstelwerkzaamheden plaats aan de rails tussen Chelm en Sobibor. Van deze gelegenheid werd gebruikgemaakt de gaskamers af te breken en te vergroten tot een stenen gebouw.

Erich Bauer

In een verklaring voor de rechtbank in het Duitse Hagen verklaarde de SS’er Erich Bauer hoe hij zorg droeg voor het starten van een 200 PK-motor uit een buitgemaakte Sovjettank. Hij vertelde hoe Oekraïense vrijwilligers en werkjoden de mensen de gaskamers induwden en de luchtdichte deuren sloten. Toen pas, aldus Bauer, werden de mensen wantrouwig. Maar er was geen weg meer terug. De opeengehoopte mensen verwachtten dat er water uit de douchekoppen zou stromen. Aanvankelijk hoorden ze sissende geluiden. Maar al spoedig ontstond er gebrek aan zuurstof. Hij verklaarde dat het vergassen 20 tot 30 minuten duurde, dat de werkjoden daarna de lijken uit de gaskamers haalden, onderzochten op gouden tanden en kiezen en ze vervolgens in massagraven wierpen. Na de komst van een baggermachine in het najaar van 1942 werden de lijken opgegraven en verbrand op kruislings gelegde rails boven nieuw gegraven kuilen.

De SS’ers en bewakers

Franz Stangl

Begin 1942 werden de manschappen aangewezen. De meesten waren betrouwbare nationaal-socialisten, die behoorden tot de organisatie T4. ‘Aktion T4’, genoemd naar het adres Tiergartenstrasse 4 in Berlijn, waar de Kanzlei des Führers was gevestigd, was de codenaam van een geheim ‘euthanasieprogramma’ dat tussen 1939 en 1941 werd uitgevoerd in een zestal inrichtingen verspreid door Duitsland. Hierbij werden mensen met een lichamelijke of verstandelijke beperking vermoord. Veel slachtoffers waren in de zienswijze van de nationaalsocialisten ‘ziek’ en hun sterven was allesbehalve een ‘zachte dood’, in tegenstelling tot de letterlijke betekenis van het Oudgriekse woord.

Vrijwel al het naar Polen uitgezonden personeel had al een staat van dienst achter de rug met het vergassen van geesteszieken en gehandicapten. De eerste commandant van Sobibor was Franz Stangl, ook afkomstig uit een van deze Euthanasieanstalten. In september 1942 werd hij commandant van het vernietigingskamp Treblinka.

Gustav Wagner

Hij werd in Sobibor opgevolgd door Franz Reichleitner. Beiden waren Oostenrijkers, evenals de meest gevreesde SS’er Gustav Wagner, die met Karl Frenzel de dagelijkse leiding over het kamp had. Andere moordenaars waren Vallaster, Graetschus, Gomerski, Groth en Floss. Tot de vaste bezetting behoorden 27 SS-mannen waarvan er in doorsnee 17 à 18 in Sobibor aanwezig waren. Hun zwepen, geweren en pistolen spaarden zij niet. Hun honden waren minstens zo gevreesd als hun bazen. Himmler hield de SS’ers voor dat ze gehard moesten zijn voor het werk wat ze deden. Hij zei: ‘Het is een nooit geschreven en nooit meer te schrijven bladzijde in onze roemrijke geschiedenis.’

De bewaking vergde aanzienlijk meer manschappen. Daarvoor werden voornamelijk Sovjet-krijgsgevangenen gerekruteerd en getraind in het SS-opleidingskamp Trawniki. Ofschoon ze uit verschillende delen van de Sovjet-Unie afkomstig waren werden ze door de werkjoden Oekraïeners, Trawnikimänner of, met een scheldnaam, karaloechies, kakkerlakken genoemd. Ze volgden ieder bevel van de SS, ook het executeren van mensen in het kamp, zonder aarzelen op. Voor de werkgevangenen, Arbeitsjuden, zoals de Duitsers ze noemden, waren ze minstens zo gevreesd als de SS’ers.

Vertrek en aankomst

Langs de Rampe stopten tien wagons tot aan het stootblok. Het uitstappen, met hulp van de werkjoden van het zogeheten Bahnhofskommando, gebeurde niet zachtzinnig. De SS’ers achter hen schreeuwden “schneller, schneller” en sloegen ongenadig op de mensen in. Toch wekte de eerste aanblik van het kamp geen argwaan omdat de barakken die ze vanuit de verte zagen op Tiroler huisjes leken. Nadat de nieuwkomers in de eerste fase van het bestaan van het kamp hun bagage aan de Rampe moesten achterlaten werden ze naar Lager 2 in het centrale deel van het kamp gebracht, waar ze door een SS-man werden toegesproken. Hij zei dat iedereen moest werken, behalve ouden van dagen en kinderen. “Omdat u lang in de trein hebt gezeten zijn hygiënische maatregelen noodzakelijk. Daarom moet u zich uitkleden om in het verderop gelegen badhuis te gaan douchen. Uw kleren worden bewaakt. Goud en geld geeft u daar bij de kiosk af. Het nummer dat u wordt toeroepen moet u goed onthouden zodat u straks uw eigendommen gemakkelijk terug kunt vinden. Er is zeep en één handdoek voor twee personen.” Vervolgens werden de naakte mensen langs een 300 meter lang pad, de Himmelfahrtstrasse, geleid dat met dennentakken was doorvlochten. De vrouwen werden eerst nog naar een barak geleid, waar hun haren werden afgeknipt. Nog steeds had men er geen vermoeden van wat hun te wachten stond.

Om de procedure sneller te laten verlopen werd na enige tijd een smalspoor aangelegd tussen de Rampe en Lager 3, het deel binnen het kamp waar de vergassing plaats vond. De ouden van dagen en degenen die niet in staat waren te lopen werden op kiepbare lorries erheen gereden.

Selma Wijnberg

De 34.313 Joden uit Nederland die uit negentien transporten kwamen werden, op ongeveer duizend na, op de dag van aankomst vergast. De duizend geselecteerden werden tewerkgesteld in het turfkamp Dorohucza, in Lublin-Majdanek, Lublin-Alter Flugplatz of als werkgevangenen in Sobibor zelf.

Ursula Stern

Twee van de laatsten, Selma Engel (geb. Wijnberg) en Ursula Stern (later Ilona Safran), overleefden de opstand, nadat zij een half jaar hebben moeten meehelpen de vernietigingsmachine draaiende te houden.

Van degenen die in Dorohucza of Lublin terechtkwamen overleefden 13 vrouwen en drie mannen de oorlog.

De werkjoden

In de overige delen van het kamp wisten de werkjoden dat de dood onontkoombaar was voor de inzittenden van de vrijwel dagelijks binnenkomende transporten. Daarvan getuigden immers niet alleen de rook en de stank die uit Lager 3 opstegen, maar vooral ook de kleren en de schoenen van de slachtoffers die ze moesten sorteren. Er werd gesproken over de wijze waarop de dood zou zijn ingetreden. Dat bleef voor de werkjoden in Sobibor een groot geheim. Men sprak over injecties, elektrocutie of vergif. Maar niemand wist het precies.

Het aantal werkjoden was aan wisseling onderhevig, al naar gelang de te verwachten aankomst van transporten. Op 14 oktober 1943, tijdens de opstand, waren er 650 in Sobibor, van wie ongeveer de helft uit Nederland afkomstig was. Onder hen bevonden zich, strikt gescheiden van de anderen, 50 in Lager 3.

Slachtoffers

In een periode van minder dan anderhalf jaar, van mei 1942 tot oktober 1943, zijn er in het vernietigingskamp Sobibor tussen de 170.000 en 185.000 Joden vermoord. In de gaskamers werden niet alleen Joden uit het Generalgouvernement vermoord, maar werden ook veel uit andere landen gedeporteerde Joden, waaronder de ruim 33.000 Joden uit Nederland, vermoord.  Andere slachtoffers kwamen uit Litouwen, Wit-Rusland, West-Oekraïne, Frankrijk, Duitsland, Oostenrijk, Tsjechië en Slowakije. Vergeleken met de beide andere Aktion Reinhardt-kampen stierf in de gaskamers van Sobibor het grootste aantal niet-Poolse Joden.

Interviews overlevenden en nabestaanden

31 interviews met zowel nabestaanden van mensen die in Sobibor zijn vermoord als met Nederlandse, Poolse, Oekraïense en Russische overlevenden van de opstand in Sobibor (14 oktober 1943).