Herdenking opstand Sobibor 2007

Op Zondag 14 oktober 2007 organiseerde Stichting Sobibor weer een mooie bijeenkomst in het Verzetsmuseum Amsterdam. De tekst die Martin van Liempt uitsprak, over verschillende nazi’s die in Sobibor hebben gediend en hoe het hen verliep na de oorlog, vindt u hierna en is ook te downloaden op de site van het Verzetsmuseum. Van Liempt richtte zich op het proces dat tussen 6 september 1965 en 20 december 1966 plaatsvond in het Duitse Hagen. Twaalf daders uit Sobibor, waaronder Karl Frenzel, stonden destijds terecht.

Na de pauze blikten Jules Schelvis en Cees Labeur aan de hand van beeld- en geluidsfragmenten terug op het proces tegen Karl Frenzel wat van 1982 tot 1985 plaatsvond. Na eerder in 1966 tot levenslang te zijn veroordeeld, was de zaak Frenzel in 1982 heropend.
Na afloop was er voor het publiek mogelijkheid tot het stellen van vragen.
De daders van Sobibor en hun berechting

Martin van Liempt

Vandaag 64 jaar geleden vond in het vernietigingskamp Sobibor de opstand plaats. Zo’n 600 tot 700 “Arbeitsjuden”; werkjoden in dat kamp trachtten zich met de moed der wanhoop te onttrekken aan het lot dat hun in het kader van de “Endlösung der Judenfrage was toebedacht. 300 gevangenen slaagden erin het kamp te ontvluchten. Van hen haalde een kleine 50 levend het einde van de oorlog.
De Jodenvernietiging geldt voor velen als de grootste misdaad uit de geschiedenis van de mensheid. Het Sobibor proces vond plaats in 1965/66. Waarom pas toen, ruim 20 jaar na de capitulatie van Duitsland? Om die vraag te beantwoorden gaan we op verkenning door de periode na de oorlog, toen werd geprobeerd het rechtsgevoel te herstellen. We komen via Neurenberg straks uit bij de daders van Sobibor. Maar we beginnen bij kamp Sobibor zelf.

1.    Aktion Reinhardt
Sobibor was één van de vernietigingskampen van de Aktion Reinhardt, naast Belzec en Treblinka. Alle drie waren gesticht in 1942, ter uitvoering van de Wannsee Conferentie in Berlijn in januari van dat jaar. De kampen lagen ver van de bewoonde wereld, in dunbevolkte gebieden in het door Nazi-Duitsland bezette Polen, in een gebied destijds omgedoopt tot Generaalgouvernement.
In die kampen samen werden, tussen maart 1942 en oktober 1943, meer dan een miljoen mensen, in overgrote meerderheid Joden, door vergassing vermoord. De Aktion Reinhardt is daarmee, naast Auschwitz en naast de politionele Einsatzgruppen achter de oprukkende legers in de Sovjet-Unie, één van de drie voornaamste pijlers van de Holocaust.
De kampen van de Aktion Reinhardt werden bestuurd door een organisatie, volgens de meeste bronnen vernoemd naar Reinhardt Heydrich, die haar hoofdkwartier had in de stad Lublin. Hoofd was de Oostenrijker Odilo Globocnik. Deze voormalige Weense Gauleiter had zijn opdracht ontvangen van Heinrich Himmler, de Reichsführer-SS. Eerste doel van de Aktion was de vernietiging van de ruim 3 miljoen Poolse en Galicische Joden. Later werden ook Joden uit andere landen naar het Generaalgouvernement gestuurd; naar Sobibor vooral Joden uit Nederland en Frankrijk.
Tot commandant van de kampen werden SS officieren benoemd, die rangen hadden ongeveer op het niveau van luitenant. De eerste commandant van het eerste vernietigingskamp, Belzec, was Christian Wirth, later bevorderd tot inspecteur van alle Aktion Reinhardt kampen. Hij was afkomstig uit de Kriminalpolizei van Stuttgart. De meedogenloze Wirth was de “uitvinder” van het vergassingssysteem in de Aktion Reinhardt kampen, waarbij gebruik werd gemaakt van de uitlaatgassen van oude Russische tankmotoren.
Onder Globocnik en Wirth vielen de kampcommandanten Franz Stangl, Franz Reichleitner en Gottlieb Hering. Zij hadden in elk van de kampen de beschikking over circa 30 man SS personeel als opzichters, van wie gelijktijdig een kleine 20 man dienst hadden. Daarnaast werkten in de kampen vrijwilligers uit de Oekraïne, die in het trainingskamp Trawniki bij Lublin een bewakersopleiding hadden gekregen.
Veel Duitsers die bij de Aktion Reinhardt waren betrokken, hadden eerder een baan gehad bij een organisatie met de codenaam T4, die de euthanasie uitvoerde op wat heette “lebensunwertes Leben”: lichamelijk en geestelijk gehandicapten, lijders aan ernstige erfelijke afwijkingen en onverbeterlijke criminelen. Deze organisatie ontleende haar naam aan het adres waar het hoofdkantoor was gevestigd, Tiergarten Straße 4 in Berlijn. In de zes euthanasiecentra die deze Aktion T4 exploiteerde, waren sinds december 1939 vele tienduizenden mensen aan een z.g. zachte dood geholpen, velen door vergassing. Deze nazi-euthanasie, -niet te vergelijken met wat wij vandaag de dag met dat woord bedoelen,- is een uiterst belangrijke schakel geweest in de ontwikkeling van de geestelijke en morele gesteldheid (d.w.z. afstomping) van de mensen die uiteindelijk de Jodenvernietiging zouden gaan uitvoeren.
Van de 46 SS’ers die in Sobibor hebben gewerkt, hadden er 39 een T4-verleden.
Aan het einde van de Aktion Reinhardt, najaar 1943, werden de meeste SS’ers doorgestuurd naar Istrië in Noord-Italië.
Aktion Reinhardt was onderdeel van de Endlösung, de vernietigingsstrategie. Dat de nazi’s door middel van de Aktion bovendien in staat waren om zich schandelijk op kosten van hun slachtoffers te verrijken is waar. Al wat de Joden meebrachten naar wat zij meenden dat werkkampen zouden zijn, werd, afgezien van wat onderweg van hen werd geroofd, ten faveure van het Derde Rijk te gelde gemaakt. Tot hun haar en hun gouden gebitselementen toe. Maar dit economische aspect blijft een nevenproduct.

2.    Voornemen tot berechting door de geallieerden
Al vroeg in de oorlog waren de Geallieerden ervan doordrongen dat de nazi’s na hun nederlaag bestraft zouden moeten worden voor hun misdaden. In oktober 1941, vier maanden na de inval in de Sovjet-Unie, verklaarde de Amerikaanse president Roosevelt de bestraffing van de nazi-oorlogsmisdaden tot één van de belangrijkste oorlogsdoelen. Aanvankelijk vatte men dit op als het zo snel mogelijk standrechtelijk executeren. Churchill meende dat het ophangen van 30 à 40 duizend Duitsers wel voldoende indruk zou maken.
Onder invloed van de Amerikanen won echter de gedachte veld dat een eerlijk proces, compleet met een verdediging van de verdachten, de voorkeur verdiende. Men ging dit voelen als een dwingende morele opdracht aan de beschaafde volkeren, die daarmee aan het ontspoorde Duitse volk ook een nieuw ijkpunt zouden kunnen geven.
De grootste misdadigers zou men brengen voor een internationaal gerecht, de lagere garnituur zou moeten worden berecht in en door de landen waar zij hun misdaden hadden begaan.
In augustus 1945 kwam de Control Council Law nr.10 tot stand, een wet van de vier bezettende mogendheden. Deze wet werd gesteund door 19 andere landen, waaronder Nederland, en vormde de juridische basis voor het Internationale Militaire Tribunaal..
Voor dit Tribunaal vond in de daarop volgende maanden het bekende proces plaats tegen de kopstukken van het Derde Rijk, zover die nog in leven waren en gearresteerd. Daarna volgden, in de jaren 1946-’49, nog 12 deelprocessen tegen sectoren van het Rijk: de Duitse doktoren de euthanasie, de rechtspraak, de wapenindustrie, enz..

3.    Het Internationaal Militair Tribunaal
Het Tribunaal kreeg als standplaats Neurenberg. Niet vanwege wat zich daar had afgespeeld, zoals de nazi partijdagen of, in 1935, de afkondiging van de antisemitische rassenwetten. Er stond in het verwoeste Duitsland van 1945 bijna geen ander gebouw meer overeind dat groot genoeg was voor zo’n omvangrijk proces. En bovendien garandeerde de ligging van de stad in de Amerikaanse bezettingszone aan de deelnemers aan het proces de royaalste voedselrantsoenen; in 1945 niet zonder betekenis.
De aangeklaagde nazitop, d.w.z. personen èn de organisaties die zij in het proces heetten te vertegenwoordigen, stond voor het IMT terecht op beschuldiging van vier categorieën misdaden. Deelname aan een (misdadig) plan of samenzwering, misdaden tegen de vrede, oorlogsmisdaden en misdaden tegen de menselijkheid.
De eerste categorie had vooral effect tegen organisaties binnen het Derde Rijk, -zoals de SS, Gestapo en rijksregering,de NSDAP, -die haast allemaal misdadig werden verklaard. Als misdaad tegen de vrede geldt het beramen, voorbereiden en voeren van een aanvalsoorlog en het verbreken van vredesverdragen. Het begrip “oorlogsmisdaden” ziet op schendingen van het oorlogsrecht. Bijvoorbeeld het vermoorden en martelen van burgers in bezette gebieden, het gebruik van bepaalde wapens, het doden van krijgsgevangenen en gijzelaars.
“Misdaden tegen de menselijkheid” was als strafbaar feit een nieuw fenomeen. Was dat juridisch wel mogelijk? In het recht bestaat de grondregel dat een gedraging niet pas achteraf strafbaar gesteld kan worden. “Nullum crimen, nulla poena sine lege.” Maar in feite waren deze misdaden natuurlijk allang strafbaar, -als moord, als massamoord, als mishandeling, beroving en ga zo maar door. “Misdaden tegen de menselijkheid” wilde uitdrukken dat de schaal waarop deze wandaden waren gepleegd, ongekend was en nog nooit vertoond.

4.    De rol van de Joden in het IMT-proces
Bij misdaden tegen de menselijkheid tijdens het Derde Rijk denken wij nu als eerste aan de vervolging en vernietiging van de Joden. Maar tijdens het proces van Neurenberg en in de vonnissen werd maar zelden gesproken over Joden als prominente groep slachtoffers.
De aanklagers wensten het proces te voeren op basis van schriftelijk bewijsmateriaal, en niet op getuigenverklaringen. Getuigen zouden, zo vreesde men, gemakkelijk gaan overdrijven of te emotioneel worden, zeker als zij zelf het slachtoffer waren geweest van de strafbare handelingen.
De geallieerden werden in hun verontwaardiging vooral bepaald door wat zij zelf hadden meegemaakt, en hun eigen nationale belangen.
In de VS en Engeland, die zelf geen bezetting hadden meegemaakt, hadden de beelden van wat de legers aantroffen bij de bevrijding van Dachau, Buchenwald en Bergen-Belsen, ontzetting en verontwaardiging opgeroepen. Men vormde zich echter te snel een beeld van “het” Duitse concentratiekamp. Alle kampen werden beschouwd als van ongeveer hetzelfde soort. Men begreep de logica van het breken van de politieke tegenstander. Die was misdadig geweest. Maar de genoemde kampen waren, hoe onbeschrijfelijk de taferelen die er heersten op het einde van de oorlog ook waren geweest, geen vernietigingskampen. De logica van de vernietiging ging het begrip van de Amerikanen en Engelsen vooralsnog te boven.
Het vernederde Frankrijk had sterke antisemitische tendenties gekend, zowel voor als tijdens de oorlog. De nationale held uit ’14-’18 Maarschalk Pétain had gecollaboreerd, Elzassers hadden als Duitsers voor het Derde Rijk gevochten. Benadrukken van het Joodse noodlot zou niet bijdragen tot herstel van nationaal eergevoel. In de tenlasteleggingen in Neurenberg werd het doorgangskamp Drancy bij Parijs, het Franse equivalent van Westerbork, niet eens genoemd.
Ook in de Sovjet-Unie speelden antisemitische sentimenten. Het Rode Leger had Auschwitz bevrijd en men was dus op de hoogte van de vernietiging van de Joden. Maar Stalin had er belang bij de nadruk te leggen op de misdaden die tijdens de Grote Nationale Oorlog waren begaan tegen de krijgsgevangenen militairen van het Rode Leger. De ene overlevende van Auschwitz die als getuige werd opgeroepen, was een niet-Joodse vrouw.
Aan Aktion Reinhardt werden tijdens het IMT-proces nauwelijks woorden besteed. Het bewijsmateriaal in natura was door de Duitsers zelf in 1943 al opgeruimd, toen de kampen waren geliquideerd. Uit bescheiden die wel beschikbaar waren, kreeg men een verkeerd beeld van de Aktion. Die bescheiden hadden vooral te maken met goederen, geroofd van gedode of als slaven te werk gestelde Joden. Men zag daardoor de Aktion voornamelijk als een economische aangelegenheid. Aan die economische vergrijpen hadden de aanklagers genoeg voor een veroordeling, zodat geen onderzoek plaatsvond naar de ware aard van Aktion Reinhardt.
Pas rond 1948, tijdens de processen over de euthanasie, begon door te dringen wat zich in de Aktion Reinhardt werkelijk had afgespeeld. Daar vloeiden toen enkele processen uit voort, tegen Erich Bauer, de “gasmeester” van Sobibor, en tegen Hubert Gomerski, in 1950. Maar toen hadden de geallieerden zich al teruggetrokken uit de berechting van de nazimisdadigers. Over deze processen straks meer.

5.    Het verzadigingspunt, omstreeks 1950
Tijdens het eerste Neurenbergse proces waren de nieuwsgierigheid van het publiek en het schokeffect nog groot geweest, ook onder de Duitsers. Men stond welwillend tegenover de berechting van oorlogsmisdadigers. Dit effect nam echter snel af.
Het lukte de geallieerden niet via de processen de Duitsers voor hun ideeën te winnen. Het bleek niet mogelijk het volk jarenlang met zware zelfverwijten te beladen. Aan de reeks processen leek geen einde te komen. Dat wekte weerzin.
Over de betrouwbaarheid van getuigen ontstonden bizarre en lang slepende discussies, vaak bijzonder pijnlijk voor deze getuigen, als zij ook slachtoffers waren van het nazi regime.
De Duitsers gingen de processen beschouwen als “Siegerjustiz”. Vooral toen hoge militairen als oorlogsmisdadigers werden vervolgd. De Wehrmacht had immers slechts zijn plicht gedaan tegenover het vaderland, zo luidde de redenering. En men wees op gedragingen van de geallieerden die toch ook aan onschuldigen het leven hadden gekost, met name de bombardementen op Duitse steden.
Ook bij de geallieerden zelf waren de processen weldra niet populair meer. Ze kostten de belastingbetalers veel geld. De bondgenoten, die allemaal grote materiële oorlogsschade hadden geleden, hadden andere zaken aan hun hoofd. Alle krachten waren nodig voor de wederopbouw.
In dit klimaat besloten de geallieerden zich terug te trekken uit de vervolging van de nazi misdadigers. Dat werd in 1949 een reële mogelijkheid toen de drie westelijke bezettingszones werden samengevoegd in de Duitse Bondsrepubliek, en uit de Sovjet Bezettingszone de DDR ontstond.

6.    Overgang naar Duitse justitie
Beide Duitse staten stonden voor enorme problemen: materieel, de herbouw van een volkomen kapot land, humanitair, de opvang van miljoenen “displaced persons” uit Midden- en Oost-Europa, en moreel: hoe om te gaan met een zo beladen verleden.
In de DDR kwam het in 1950 tot een lawine van processen, waarbij in zeer korte tijd zo´n 3.300 oorlogsmisdadigers en meelopers werden veroordeeld. Naar onze maatstaven niet erg zorgvuldig. Men noemde dit “Selbstreinigung”. Daarna werd het onderwerp van de agenda afgevoerd en verklaarde het land zichzelf tot antifascistische staat.
In Oost- en Midden-Europa hadden in de late jaren ’40 communisten de macht overgenomen. Het gesloten front van de zegevierende geallieerden had plaats gemaakt voor de Koude Oorlog. Voor de integratie van West-Duitsland in het westelijk bondgenootschap, als buffer tegen het rode gevaar, moest men de West-Duitsers tegemoet komen. Door een stap terug in de strafvervolging van ex-nazi’s.
In de Bondsrepubliek trad een scherpe daling op van het aantal processen. Werden in 1950 nog ruim 800 veroordelingen uitgesproken, het jaar daarop nog maar 259 en vanaf 1954 jaarlijks minder dan 50. Het tijdbeeld, waarin het Wirtschaftswunder werd gerealiseerd, kenmerkte zich meer door verlaging van eerdere veroordelingen en voortijdige invrijheidstellingen. In de Britse bezettingszone waren eind 1957 alle ex-nazi’s die door de geallieerden tot vrijheidstraffen waren veroordeeld, weer op vrije voeten.
In die jaren ’50 hing het sterk af van de toevallige belangstelling van Duitse regionale officieren van justitie of een actief vervolgingsbeleid werd gevoerd. Erwin Schüle, OvJ in Stuttgart, voerde pas in 1958 in Ulm weer een groot proces. Tegen leden van een “Einsatzkommando Stapo und SD Tilsit”, in verband met massamoorden aan de Duits-Litouwse grens. Dit proces trok weer grote publieke belangstelling in heel Duitsland, en gaf daardoor een nieuwe impuls aan de vervolging van de nazi misdaden.
In hetzelfde jaar werd in Ludwigsburg opgericht de „Zentrale Stelle der Landesjustizverwaltung zur Aufklärung nationalsozialistischer Verbrechen“. Dit was een inlichtingen- en onderzoeksbureau, o.l.v. Schüle, dat werkte voor de parketten in alle Bundesländer in de Bondsrepubliek. Men startte al direct strafrechtelijke onderzoeken naar het optreden van de Einsatzgruppen in de Sovjet-Unie en naar het politionele optreden in Polen, maar ook naar de gebeurtenissen in vernietigingskampen.
Een andere impuls kwam in 1961 uit Jeruzalem, van het proces tegen Adolf Eichmann. Dit proces, dat leidde tot de veroordeling en executie van één van de meest beruchte Nazi misdadigers, was in de hele wereld voorpaginanieuws en maakte duidelijk hoe de moordmachinerie in het Derde Rijk had gewerkt.
Tot 1983 startte de Zentrale Stelle meer dan 12.000 onderzoeken. Toch leidde slechts een procent of 5 van deze onderzoeken ooit tot een rechtszaak. Dit vond zijn oorzaak vooral in de verjaring van misdrijven, die het debat over de vervolging van nazi misdaden in de jaren ’60 bepaalde. Al in de jaren ’50 was de strafvervolging ingeperkt door verschillende amnestieregelingen voor lichtere vergrijpen. Dat “lichter” moet niet te letterlijk worden opgevat, hieronder vielen alle delicten waarop een maximale gevangenisstraf stond van 15 jaar, zoals doodslag, zware mishandeling en beroving.
De discussies gingen om de verjaring van het delict”moord”, na 20 jaar. Aanvankelijk 20 jaar na de Duitse capitulatie, 8 mei 1945, later 20 jaar na de stichtingsdatum van de Bondsrepubliek, op 31 december 1949. De verjaringstermijn werd in 1969 verlengd tot 30 jaar. In 1979 verviel de verjaring voor dit delict in haar geheel, onder invloed van de tv-serie Holocaust.
Onder moord verstaat het Duitse recht “het doden van een ander uit moordlust, uit seksuele motieven, uit hebzucht of uit andere verwerpelijke motieven, op een kwaadaardige of wrede wijze of met middelen die gevaar opleveren voor omstanders, dan wel om een andere misdaad te verdoezelen”.
Voor een veroordeling wegens moord moet dus meer bewezen worden dan alleen dat persoon A persoon B opzettelijk heeft gedood, ook de beweegreden van de dader moet bewezen worden. Slaagt dit bewijs niet, dan kan hooguit sprake zijn van medeplichtigheid aan moord. Maar daarvoor golden niet de nieuwe verjaringsregels.

7.    Het Belzec proces in München, augustus 1963 – januari 1964
In de jaren 1963 – 1966 werden processen gevoerd over de massamoorden in de Aktion Reinhardt kampen Belzec (in München), Treblinka (in Düsseldorf) en Sobibor (in Hagen).
In 1963 rondde de Zentrale Stelle in Ludwigsburg als eerste het onderzoek inzake Belzec af. Negen verdachten werden gearresteerd en verhoord over de moord op honderdduizenden Joden. Alle 9 hadden gewerkt bij de organisatie T4, het euthanasie project. Vijf van hen, Dubois, Fuchs, Jührs, Unverhau en Zierke, waren later ook te werk gesteld in Sobibor.
Zij gaven hun betrokkenheid bij de moord op de Joden toe, maar beriepen zich op de z.g. “Befehlsnotstand”; die houdt in dat de verdachten in feite geen andere keus hadden dan de bevelen uit te voeren, en dat zij hadden moeten vrezen voor hun eigen leven en dat van hun familie ingeval zij de orders van de commandanten Wirth en Hering niet zouden hebben opgevolgd.
Verder wezen zij erop dat de “daden van vernietiging” nooit hadden kunnen worden uitgevoerd dan met de assistentie van de Joden zelf. De Joden, zo stelden zij, hadden de operatie zelf uitgevoerd: zij joegen de slachtoffers uit de treinen, zij knipten de haren af van de vrouwen, zij verwijderden de lijken uit de gaskamers, trokken de gouden tanden uit en begroeven de lijken in de tevoren door henzelf aangelegde massagraven.
Die laatste redenering namen de rechters niet over. Maar voor het verwerpen van de “Befehlsnotstand”, nodig om zo de weg vrij te maken voor een veroordeling, moesten de verdachten geïdentificeerd worden als mannen die eigener beweging hadden meegewerkt aan de moord op de Joden.
Er waren echter slechts twee getuigen: Roman Robak (beter bekend als Rudolf Reder) en Sara Ritterbrand. Zij hadden tijdens het vooronderzoek schriftelijke verklaringen afgelegd. Maar Ritterbrand was te ziek om ter terechtzitting te getuigen, en Robak, die wel verscheen, was ruim 20 jaar na dato niet in staat één van de verdachten te identificeren. Op 30 januari 1964 sprak de rechtbank daarom alle aangeklaagden vrij, op Oberhauser na, die later, in 1965, tot viereneenhalf jaar gevangenisstraf zou worden veroordeeld, voornamelijk op grond van zijn nauwe band met eerste kampcommandant Christian Wirth.
Direct bij het verlaten van de rechtszaal werden de eerder genoemde vijf opnieuw aangehouden op verdenking van soortgelijke misdaden gepleegd in het kamp Sobibor.

8.    De daders van Sobibor
Bij aanvang van het proces voor het “Schwurgericht” (grote strafkamer) in Hagen waren behalve de hoofddaders van de Holocaust, Hitler, Himmler, Göring en Heydrich, ook de Aktion Reinhardt coryfeeën Globocnik en Wirth al lang dood. Wirth sneuvelde in Noord-Italië, in 1944, Globocnik stierf een jaar later door zelfmoord in Oostenrijk, in Britse krijgsgevangenschap.
Wij kennen de namen van de daders van Sobibor. Wij weten van de meesten waar ze vandaan kwamen, wat zij hadden gedaan vóór Sobibor, en waar ze in dat kamp hebben gewerkt.
Jules Schelvis vult in zijn boek “Vernietigingskamp Sobibor” ruim 20 pagina’s met de details van alle SS’ers die kortere of langere tijd in Sobibor hebben gewerkt. Een kleine 50 man in totaal. Illustraties niet meegerekend.
Ik beperk mij tot de mannen die in Hagen (of elders) terecht stonden. Maar we moeten wel nagaan wie van de daders van Sobibor we dan missen.
21 man waren vóór aanvang van het Hagener proces overleden.
12 SS’ers werden gedood tijdens de opstand in Sobibor: Rudolf Beckmann, Max Bree, Friedrich Gaulstich, Siegfried Graetschus, Fritz Konrad, Johann Niemann, Anton Nowak, Walter Ryba, Thomas Steffl, Ernst Stengelin, Josef Vallaster en Josef Wolf.
Door latere oorlogshandelingen, door zelfmoord of door andere oorzaken, overleden nog 9 anderen vóór 1965: Ernst Bauch, Paul Bredow, Herbert Floss, Anton Getzinger, Johann Klier, Adolf Müller, kampcommandant Franz Reichleitner, Karl Richter en Karl Steubl.
Van 12 SS’ers is niet bekend waar zij na de oorlog gebleven zijn: Heinrich Barbl, Werner Becher, Arthur Dachsel, Ferdinand Grömer, Paul Groth, Franz Hödl, Rudi Kamm, Karl Ludwig, Hermann Michel, Fritz Rehwald, Otto Weiss en Willie Wendland. We hebben dan 33 namen genoemd.
Buiten bereik van het “Schwurgericht” bleef verder nog Paul Rost, die direct na de oorlog in Sovjet-Russische gevangenschap belandde maar in 1946 werd vrijgelaten. Hij leefde tot zijn dood in 1984 ongestoord in Dresden (DDR).
Nooit berecht is ook Lorenz Hackenholt, naar wie de SS –mogelijk bij wijze van grap- de gaskamers in Belzec had vernoemd: “Stiftung Hackenholt”. Hackenholt had een T4 verleden en gold als een favoriet van Christian Wirth. Hij assisteerde bij de bouw van de gaskamers in alle Aktion Reinhardt kampen.
In 1950 waren, zoals we zagen, door West-Duitse rechtbanken al veroordeeld Erich Bauer en Hubert Gomerski.
Erich Bauer was chauffeur bij T4. Hij bediende de vergassingsinstallatie van Sobibor. Bauer vervoerde na de opstand in Sobibor de lijkkisten van 8 van de gedode SS’ers in zijn vrachtwagen naar het kerkhof in Chelm. Na de oorlog werd hij in Berlijn tijdens het opruimen van het puin herkend door Sobibor overlevende Samuel Lerer, gearresteerd en veroordeeld in 1950 tot de doodstraf, hoewel die bij de stichting van de Bondsrepubliek was afgeschaft. De straf werd in 1971 formeel omgezet in levenslange gevangenisstraf. Bauer stierf in 1980 in de gevangenis.
Hubert Gomerski deed zijn T4 euthanasie ervaring op in Hadamar. In Sobibor gold hij als zeer dom en gevaarlijk. Zijn specialiteiten kunt u nalezen in het Sobibor-boek van Jules Schelvis. Tijdens de opstand van Sobibor was hij met verlof. Hij werd in 1950 in Frankfurt tot levenslang veroordeeld. In 1972 vroeg hij revisie aan, maar deze werd afgebroken wegens zijn slechte gezondheid. Hij heeft echter nog geleefd tot eind 1999.
Deze twee behoefden niet opnieuw te worden berecht.
De laatste twee SS’ers uit Sobibor die ik hier noem, waren er beiden in geslaagd te ontkomen naar Brazilië. Eerste commandant van het kamp Franz Stangl en de beruchte Gustav Wagner, beiden Oostenrijkers, werden jaren na het proces in Hagen toch opgespoord.
Stangl werd in Brazilië in 1967 herkend door Sobibor overlevende Stanislaw Szmajzner, waarna hij werd uitgeleverd aan de Bondsrepubliek. In zijn proces voor de rechtbank van Düsseldorf werd hij veroordeeld voor zijn misdaden als kampcommandant van Treblinka, waar hij in september 1942 naar toe werd gestuurd om de chaos die was ontstaan onder Irmfried Eberl, op te ruimen. De rechtbank veroordeelde hem in 1970 tot levenslang. Hij stierf op 28 juni 1971 in de gevangenis. In haar boek “Into that Darkness” (Ned. vertaling: De Duisternis Tegemoet) doet de journaliste Gitta Sereny verslag van haar gesprekken met Stangl in de laatste maanden van zijn leven.
Gustav Wagner leefde in Brazilië onder het pseudoniem Günther Mendel, maar werd in 1978 opgespoord door Simon Wiesenthal. Wagner, eveneens herkend door Stanislaw Szmajzner, gaf zijn ware identiteit toe. Maar verzoeken om zijn uitlevering, door de Bondsrepubliek en Israël konden niet worden gehonoreerd omdat hij, volgens een officiële Braziliaanse verklaring, zelfmoord pleegde. Niet uitgesloten is dat Szmajzner hem daarbij behulpzaam is geweest.
Om het beeld compleet te maken, meld ik nog dat een aantal Oekraïense bewakers van de Aktion Reinhardt in de Sovjet-Unie werd berecht, schuldig bevonden en geëxecuteerd.

9.    Het Sobibor proces, Hagen, september 1965 – december 1966
Twaalf ex-SS’ers werden in Hagen aangeklaagd voor misdaden, gepleegd in het vernietigingskamp Sobibor tussen april 1942 en oktober 1943:
Kurt Bolender, Werner Dubois, Erich Fuchs, Alfred Ittner, Robert Jührs, Erich Lachmann, Erwin Lambert, Hans-Heinz Schütt, Heinrich Unverhau, Franz Wolf, Ernst Zierke en Karl Frenzel.
De aanklacht luidde tegen allen “massavernietiging in kampen en oorlogsmisdaden gepleegd op Joden en krijgsgevangenen van Duitse, Franse, Nederlandse, Oostenrijkse, Poolse, Slowaakse, Sovjet en Tsjechische nationaliteit, door middel van massale vergassing en het individueel doden van in totaal meer dan 150.000 Joodse burgers, alsmede van Joodse soldaten van het Rode Leger”.
Anders dan bij het Tribunaal van Neurenberg waren zoveel mogelijk getuigen opgeroepen, en 25 overlevenden van de opstand verschenen. Zij kregen royaal de gelegenheid om hun verklaringen af te leggen. Maar de 20 jaar die lagen tussen de gaskamers in Sobibor en het proces, vormde uiteraard een handicap voor de aanklagers.
De advocaten van de verdachten trachtten deze situatie zoveel mogelijk ten gunste van hun cliënten te gebruiken, -om het netjes uit te drukken. Veel aan de getuigen gestelde vragen waren over de rand van het fatsoen, waarbij het er steeds om ging aan de geloofwaardigheid van de getuigen afbreuk te doen. Thomas Blatt, die ten behoeve van de verfilming van de opstand enkele scripts had geschreven waarin hij van de historische loop der gebeurtenissen enige artistieke afstand had genomen, kreeg het in de getuigenbank zwaar te verduren. “Een buitenstaander zou denken dat ik de beklaagde was”, vatte hij het kruisverhoor samen.
In hun verdediging beriepen ook hier de verdachten zich op overmacht, de “Befehlsnotstand” die we al eerder in Belzec tegenkwamen, omdat Aktion Reinhardt inspecteur Christian Wirth had laten weten: “Als het je hier niet bevalt, kun je vertrekken; maar dan wel onder de grond, niet eroverheen.”
De feiten spraken deze beweringen echter tegen. Zo waren verzoeken om overplaatsing uit Sobibor meestal ingewilligd, zonder enige strafsanctie, en was Johann Klier niet bestraft toen hij de “Arbeitsjuden” had gewaarschuwd dat het einde van het kamp nabij was. In het ergste geval werd men naar het front gestuurd. Niemand was doodgeschoten en er waren geen strafmaatregelen tegen familieleden getroffen.
De rechters in Hagen wilden aanvankelijk op grond van “Befehlsnotstand” de aanklachten tegen 7 van de 12 verdachten seponeren. Maar in hoger beroep gaf het Oberlandesgericht in Hamm opdracht toch alle 12 aanklachten te behandelen.
Van de beklaagden bekende alleen Werner Dubois schuld: “Het was mij duidelijk dat er in het vernietigingskamp werd gemoord. Wat ik heb gedaan was slechts helpen bij dat moorden. Als we schuldig worden bevonden zou dat terecht zijn, moord is moord. We zijn allemaal schuldig. Het kamp had een bevelsketen en als één schakel in die keten zijn medewerking zou hebben geweigerd, was dat hele systeem in elkaar gestort. Maar we hadden niet de moed om bevelen niet te gehoorzamen.”
Eén van de verdachten onttrok zich, kort voor het vonnis, aan het wereldse gerecht, door de hand aan zichzelf te slaan. Dat was Kurt Bolender. Eén van de mannen van het eerste uur in Sobibor, net als Stangl, Frenzel en Gomerski, en één van de hoofdverdachten in het proces. Hij had de leiding van Lager III, waar de gaskamers en de massagraven waren, totdat hij in juli 1942 wegens een privé aangelegenheid naar een strafkamp van de SS werd gestuurd. Kort na de opstand werd hij teruggestuurd naar Sobibor om bij de afbraak te helpen. Hij dook na de oorlog onder en leefde onder de schuilnaam Heinz Brenner, zijn bijnaam in het T4 euthanasiecentrum Hartheim, vanwege zijn functie als lijkenverbrander: “Das bleibt einem doch im Gedächtnis”, zo verklaarde hij. Bolender werd in 1961 ontmaskerd en gearresteerd. Hij pleegde op 10 oktober 1966 zelfmoord.

10.     De vonnissen
Op 20 december 1966 wees de rechtbank vonnis over de andere verdachten:
1.    Werner Dubois had een serie baantjes, o.m. in de concentratiekampen Oranienburg en Sachsenhausen, alvorens hij in de T4 centra Brandenburg en Grafeneck buschauffeur werd, en later lijkenverbrander in Bernburg en Hadamar. Hij kwam in 1942 naar Belzec en begin juni 1943, na de liquidatie van Belzec, naar Sobibor. Daar werd hij te werk gesteld aan de Rampe, -waar de treinen arriveerden,- en in het Lazarett, -de z.g. ziekenboeg, waar zieke en invalide Joden die de gaskamer niet lopend konden bereiken, direct na aankomst werden doodgeschoten,- maar ook als opzichter van het z.g. Waldkommando, dat in de bossen brandhout en camouflagetakken moest verzamelen. Onder zijn verantwoordelijkheid slaagden 5 “Arbeitshäftlinge” erin te ontsnappen uit dat Waldkommando, in juli 1943. Tijdens de opstand raakte hij zwaar gewond, maar bracht het er levend af. In het Belzec proces werd hij vrijgesproken. Voor zijn verblijf in Sobibor werd hij in Hagen veroordeeld tot 3 jaar gevangenisstraf, wegens zijn aandeel in de moord op tenminste 15.000 mensen.

2.    Alfred Ittner werkte op het hoofdkantoor van T4 in Berlijn. Hij was slechts 3 maanden (april – juni 1942) werkzaam in Sobibor, waar hij het loket beheerde waar de Joden hun waardevolle spullen moesten afleveren, en later opzichter werd in Lager III, bij het trekken van gouden tanden, het lijkenvervoer en het delven van massagraven. Hij werd veroordeeld tot 4 jaar gevangenisstraf wegens zijn aandeel in de moord op tenminste 68.000 mensen.

3.    Robert Jührs had gewerkt voor T4 in Hadamar. Zijn dienst voor de Aktion Reinhardt verrichtte hij in Belzec van juni 1942 tot maart 1943, daarna vervulde hij functies in Sobibor en ook in turfstekerkamp Dorohucza. Hij werd teruggestuurd naar Sobibor om het kamp na de opstand te helpen afbreken. Net als in het Belzec proces werd hij in Hagen vrijgesproken.

4.    Erich Lachmann kwam in september 1941 naar Trawniki om Oekraïense vrijwilligers op te leiden tot kampbewakers. Werd daarna opzichter in Sobibor van de Trawniki mannen. Hoewel er belastende verklaringen over zijn functioneren waren afgelegd (drankmisbruik, diefstal, verkrachtingen), en Reichleitner hem wegens ongeschiktheid naar Trawniki terugstuurde, werd hij in Hagen vrijgesproken. De rechtbank achtte hem zwakbegaafd.

5.    Erwin Lambert, de “vliegende architect van T4”, behoorde niet tot de vaste bezetting van één van de Aktion Reinhardt kampen, maar werd overal ingezet waar voor de “euthanasie” of de vernietiging van Joden bouwwerkzaamheden moesten worden uitgevoerd. Lambert werd in Hagen veroordeeld tot 3 jaar gevangenisstraf, wegens zijn aandeel in de moord op tenminste 57.000 mensen. Ruim een jaar eerder had de rechtbank in Düsseldorf hem, in het Treblinka proces, al veroordeeld tot 4 jaar gevangenisstraf wegens zijn aandeel in de moord op tenminste 300.000 mensen.

6.    Hans-Heinz Schütt werkte op de administratie in de T4 euthanasiecentra Grafeneck en Hadamar. Hij kwam eind april 1942 naar Sobibor, waar hij naar eigen zeggen bleef tot augustus van dat jaar. Hij betaalde soldij uit en nam de waardevolle voorwerpen aan in een loket in Lager II van mensen die zich hadden moeten uitkleden om naar de gaskamer te gaan. Hij hield toezicht op het schoonhouden van barakken in Lager III, maar niet is bewezen dat hij zelf heeft deelgenomen aan de vernietiging van Joden. De rechtbank sprak hem vrij.

7.    Heinrich Unverhau werkte voor T4 in Grafeneck en Hadamar als verpleger. In juni 1942 kwam hij naar Belzec en begin juni 1943 naar Sobibor. Hij hield daar toezicht op het opruimen van de uitkleedplaats in Lager II, zodat de volgende groep geen argwaan zou krijgen. Daarnaast vervulde hij nog andere functies en was hij ook betrokken bij de afbraak van Belzec. Hij maakte de opstand in Sobibor mee en de afbraak van het kamp, alsook de executie van de Joden die daartoe uit Treblinka waren gehaald. Unverhau werd net als in de processen over Grafeneck en Belzec, ook in Hagen vrijgesproken.

8.    Franz Wolf, Sudetenduitser, diende in het leger van Tsjecho-Slowakije en daarna in het Duitse. Hij werkte als fotograaf in T4 centrum Hadamar. Kwam in maart 1943 samen met zijn 7 jaar oudere broer Josef, -die in de opstand zou worden gedood,- naar Sobibor. Hij was meestal belast met het toezicht op de sorteerbarakken maar hield zich ook geregeld op in de barak waar de vrouwen zich moesten uitkleden. De Joden vreesden zijn zweep en beschouwden hem als een verklikker richting Frenzel. Hij werd in Hagen veroordeeld tot 8 jaar gevangenisstraf wegens zijn aandeel in de moord op tenminste 39.000 mensen.

9.     Ernst Zierke was werkzaam in de T4 centra Grafeneck, Hadamar en Sonnenstein. In juni 1942 kwam hij naar Belzec, en toen dat kamp voorjaar 1943 was ontmanteld, werd hij verplaatst naar Dorohucza. Na de sluiting van dat kamp kwam hij naar Sobibor om samen met Jührs ook hier toezicht te houden op de afbraak, en de laatst overgebleven Joden dood te schieten. Hij werd zowel in het Belzec- als in het Sobibor-proces vrijgesproken. Tijdens het laatste proces werd hij om gezondheidsredenen op vrije voeten gesteld.

10.     Erich Fuchs was technisch leider bij T4 op diverse locaties. Hij haalde in 1942 een motor van een Russische tank uit Lemberg en installeerde die samen met Bauer in de gaskamers van Sobibor. Hetzelfde had hij ook in Belzec gedaan en Wirth stuurde hem ook naar Treblinka. Volgens eigen zeggen installeerde hij daar alleen het elektrisch licht in de barakken. Hij werd vrijgesproken in het Belzec proces maar opnieuw aangeklaagd voor zijn activiteiten in Sobibor. Het “Schwurgericht” in Hagen veroordeelde hem tot 4 jaar gevangenisstraf voor zijn aandeel in de moord op tenminste 79.000 mensen.
Tenslotte:
11.     Karl Frenzel, geboren in Zehdenick ten noorden van Berlijn in 1911. Ook hij had bij T4 ervaring opgedaan, in de euthanasiecentra Grafeneck, Bernburg en Hadamar. Hij kwam in Sobibor in april 1942 en bleef daar tot het einde van het kamp. Hij wilde een voorbeeld zijn voor zijn collega SS’ers in wreedheid en barbaarsheid tegenover de Joden, en was er trots op toen hij dat aanzien had verworven. Hij had een hoge plaats in de kamphiërarchie, na Reichleitner en Wagner. Omdat deze twee afwezig waren tijdens de opstand, nam Frenzel, -die aan de dood was ontsnapt omdat de opstandelingen hem tijdens hun inleidende liquidaties niet wisten te vinden,- het bevel in het kamp in handen en herstelde de orde. Na Sobibor stuurde men ook hem naar Italië, naar Istrië en Fiume. Hij belandde in een Amerikaans PoW kamp maar kwam in november 1945 vrij. Hij kreeg een baan bij een filmstudio in Göttingen maar werd in maart 1962 gearresteerd.

Tijdens het proces in Hagen werden hem meer dan 50 aanklachten ten laste gelegd van moord op één of meer personen. Een aantal daarvan lieten de aanklagers tijdens het proces vallen omdat getuigen zich de toedracht niet meer exact genoeg konden herinneren. Een aantal aanklachten achtte de rechtbank niet voldoende bewezen. In veel van deze gevallen had de tijd in het nadeel van de getuigen gewerkt. Zes moorden werden wel bewezen verklaard. Verder werd Frenzel schuldig geacht aan het deelnemen aan de systematische vernietiging van Joden gedurende zijn verblijf in Sobibor, waarbij hij behalve in opdracht, ook op eigen initiatief had gehandeld.

De rechtbank in Hagen veroordeelde hem tot levenslange gevangenisstraf, met als overweging: “Wie –zoals Frenzel- de hem opgedragen misdaad niet alleen zonder innerlijke remmingen heeft uitgevoerd, maar hierbij nog duidelijk ijver toont en zelfs boven het hem opgedragene uitgaat, omdat hij plezier schept in dit misdadige handelen, stelt zichzelf op één lijn met de hoofddaders.”
Deze “hoofddaders” waren dus Hitler, Himmler, Göring, Heydrich, en voor Aktion Reinhardt bovendien Globocnik en Wirth.

Geraadpleegde literatuur:

www.deathcamps.org, diverse pagina’s
Bloxham, D. – Genocide on Trial, Oxford University Press, Oxford 2001
Schelvis, J. – Vernietigingskamp Sobibor, 5e druk, De Bataafsche Leeuw, Amsterdam 2004
Frei, N. – Transnationale Vergangenheitspolitik, Wallstein Verlag, Göttingen 2006
Klee, E. – Das Personenlexikon zum Dritten Reich, S. Fischer Verlag, Frankfurt/Main 2003
Callil, C. – Bad Faith, Vintage Books, London 2006
Friedlander, H. – The Origins of Nazi Genocide, University of North Carolina Press, Chapel Hill & London 1993
Friedländer, S. – Das Dritte Reich und die Juden, Verlag C.H. Beck oHG, München 2006
Muelenkamp, R. – Meet Karl Frenzel, holocaustcontroversies.blogspot.com
De Mildt, D. de – The Prosecution of Nazi Criminals in West Germany, website CHGS
Boot, M. – Genocide, Crimes Against Humanity, War Crimes: Nullum Crimen Sine Lege and the Subject of the International Criminal Court, Intersentia, Antwerpen/Oxford/New York
Justiz und NS-Verbrechen Nazi Crimes on Trial(website)
Witte, P. & Tyas, S. – A New Document on the Deportation and Murder of Jews during “Einsatz Reinhardt” 1942, Holocaust and Genocide Studies, V 15 N 3, pp. 468-486, Winter 2001
O’Neil, R. – nog niet gepubliceerde studie (proefschrift) over Belzec, chapter 12, Aftermath
Kleffner, H. & Rürup, M. – Das vergessene Vernichtungslager Sobibor, Frankfurter Rundschau, 07-11-2003