Max van Dam, collectie Joods Historisch Museum

Op dinsdag 23 maart 1943 vertrok de vierde trein vanuit Westerbork naar Sobibor. Van de 1250 mannen, vrouwen en kinderen zou niemand de oorlog overleven. Iemand die omstreeks dezelfde datum vanuit Frankrijk op transport naar Sobibor werd gezet, was de Nederlandse kunstschilder Max van Dam.

Max van Dam (*1910) was een zoon van Aron van Dam, SDAP-voorman in Winterswijk, en Johanna Leviticus. Van Dam volgde zijn opleiding onder meer aan de Koninklijke Academie voor Schone Kunsten in Antwerpen. In 1938 deed hij mee aan de Prix de Rome waar hij de tweede prijs won met het schilderij ‘Hagar en Ismael’.
Tijdens de Duitse bezetting werkte Max van Dam aanvankelijk door. Maar toen de situatie voor Joden verslechterde, dook hij onder. Bij zijn vluchtpoging vlakbij de Zwitserse grens ging het mis: van Dam werd opgepakt en in het Franse doorgangskamp Drancy geplaatst. Op 25 maart 1943 moest hij op transport naar Sobibor.In Sobibor behoorde Max van Dam tot de ‘gelukkigen’ die niet meteen werden vermoord. Hij moest schilderijen maken voor de SS’ers. De SS-man Karl Frenzel getuigde hierover in 1983: ‘Hij hoefde niet op appèl te staan en zijn eten werd hem door medegevangenen gebracht. Ik vroeg hem schilderijen voor de SS-kantine te maken, die niet aan het kamp of aan de oorlog zouden herinneren, het waren uitsluitend landschappen. Er hing ook een door Van Dam gemaakt schilderij van FiFi, de hond van Bauer.’
Na voltooiing van het laatste portret werd Max van Dam vermoedelijk omstreeks 20 september 1943 vermoord.

Bron: www.sobiborinterviews.nl