Vanuit Westerbork zijn in totaal 34.313 personen naar Sobibor op transport gesteld. Dit aantal is in 1947 vastgesteld door het Nederlandse Rode Kruis en onder andere gebaseerd op de bewaard gebleven transportlijsten van Westerbork. Onder de 34.313 gedeporteerden bevonden zich niet alleen Nederlandse Joden, maar ook naar Nederland gevluchte of geëmigreerde Joden uit Duitsland en Polen. Vanuit Westerbork vertrokken tussen 2 maart 1943 en 20 juli 1943 negentien transporten naar Sobibor. Van de 34.313 naar Sobibor gedeporteerde Joden hebben slechts 18 personen de oorlog overleefd; 15 vrouwen en 3 mannen.
In zijn boek Vernietigingskamp Sobibor noemt Jules Schelvis het getal van ongeveer 700 mensen die bij aankomst in Sobibor werden geselecteerd voor werk in Dorohucza, een turfstekerskamp in de regio Lublin. Daarnaast werden er bij aankomst in Sobibor Joden uitgekozen om te werken in Lublin en Osawa. Van de Joden die vanuit Westerbork naar Sobibor zijn gestuurd, kan daarom gezegd worden dat ruim 33.000 op de dag van aankomst in Sobibor zijn vermoord. Schelvis behoorde tot de mensen die in Sobibor werden uitgekozen om in Dorohucza te gaan werken. Hij arriveerde op 4 juni in Sobibor, maar vertrok nog dezelfde dag met 80 andere ‘uitverkorenen’.
Van de 18 Nederlanders die hebben overleefd, werden er 16 in Sobibor bij aankomst geselecteerd om in kampen elders aan het werk te gaan. Zonder uitzondering vertrokken zij allemaal uit Sobibor op de dag dat ze waren aangekomen. De twee andere overlevenden werden bij aankomst in Sobibor gedwongen om in het vernietigingskamp zelf te werken. Deze twee vrouwen, Selma Wijnberg en Ursula Stern, hadden in hetzelfde transport naar Sobibor gezeten (het transport van 6 april 1943) en hebben beide de opstand van 14 oktober 1943 meegemaakt. Over Selma Wijnberg verscheen in 2010 het boek Selma; de vrouw die Sobibor overleefde van Ad van Liempt.