“Tot ons groot leedwezen moeten wij U op de hoogte stellen van een verschrikkelijk ongeluk, dat ons getroffen heeft. Op hoog bevel van elders, moeten alle kinderen van 0 tot circa 16 jaar het Kamp verlaten om, zoals men ons mededeelde, in een speciaal Kinderkamp te worden ondergebracht.”

Met deze woorden werden op 5 juni 1943 de kindertransporten bekendgemaakt in de barakken van Kamp Vught. Het is de reden dat we hier vandaag staan, bij het kindermonument, een plek op een klein stukje van het voormalige concentratiekamp. Jullie weten allemaal van de geschiedenis van dit kamp, de een meer dan de ander. Maar hoe kon het gebeuren dat de kinderen, van wie we hier achter mij de namen zien, zijn vermoord?

Stel je voor: het kamp wordt geopend in januari 1943. De eerste gevangenen zijn politiek gevangenen, daarna volgen al snel joodse gezinnen. De volwassen gevangenen moeten werken. Daar passen kinderen niet tussen. Die lopen alleen maar in de weg, zo vindt de kampleiding. Vanaf half februari mogen alleen kinderen tot vier jaar nog bij hun moeder in een barak. Er komen barakken voor kleuters tot zes jaar. De andere kinderen worden verdeeld in groepen van zes tot acht jaar, van acht tot tien jaar, en zo verder tot zestien jaar. Meisjes en jongens boven de zestien blijven bij hun moeder of vader.

In de barakken ontstaat chaos en honger. Er is geen melk of pap. Er breken ziektes uit. De kinderen krijgen longontsteking, mazelen en pokken, maar vooral: heimwee. De kinderen kunnen niet goed verzorgd worden. Dit wordt ook buiten het kamp bekend. Daarom besluit de SS-kampleiding dat álle Joodse kinderen tot 16 jaar uit Kamp Vught moeten vertrekken. Aan de ouders wordt verteld dat ze naar een speciaal kinderkamp gaan. Moeders en vaders mogen mee, behalve als ze belangrijk werk in of buiten het kamp doen.

Op 5 juni wordt bekend gemaakt dat alle kinderen tot 16 jaar het kamp moeten verlaten. Dat gebeurt door het oplezen van de ‘proclamatie’ – ik begon er mijn verhaal mee. Op 6 en 7 juni 1943 moeten bijna 1.300 kinderen naar Westerbork vertrekken. Meestal met hun vader of hun moeder. In totaal gaat het om 3.014 mensen. Westerbork is maar een tussenstop, de volgende dag gaan ze bijna allemaal naar Sobibor in Polen.

Philip Mechanicus schrijft in zijn dagboek: ‘Dinsdag 8 juni 1943. Vanmorgen vroeg hebben zij het consigne gekregen, zich voor transport naar het oosten gereed te maken, en om elf uur zijn zij, in beestenwagens, vertrokken. Het chagrijn vreet hier aan aller harten wegens zoveel meedogenloosheid.’

Polen is ook bezet door Duitsland. Sobibor is helemaal geen kinderkamp, zoals werd gezegd, maar een vernietigingskamp. Dat betekent dat ze bij aankomst meteen worden vergast. Onvoorstelbaar, maar waar Kalmen Wewryk, een Poolse Jood die Sobibor overleeft, schrijft daarover ‘Ik herinner me een zeker transport uit Nederland – ach, dit was verschrikkelijk! Er waren te veel Joodse kinderen om snel te worden ‘verwerkt’, dus stonden ze van ’s morgens vroeg tot ’s avonds laat in een lange, gestaag krimpende crikelvormige rij……’ Zoveel waren het er!
Terug naar die proclamatie, de bekendmaking van de kindertransporten. Die eindigt met de volgende woorden:
“Ten slotte delen wij U nog mee, dat de goede hoop bestaat, dat de kinderen hier in het land ondergebracht zullen worden en de ouders kunnen dan, indien zij dit wensen, nog terugkeren.”

Er bleek níets van waar; terugkeren uit Sobibor deden ze niet. De kinderen niet, en ook hun ouders niet. En dáárom staan we elk jaar weer hier, bij het kindermonument. En gelukkig zijn jullie met velen gekomen om hier, met ons, deze kinderen te gedenken. Zodat we ze nooit vergeten. Dank jullie wel.

Foto: Jan van de Ven