Foto: Sonja de Marcas

Zondag 3 juni 2007 werden bij het monument voor de weggevoerde Joodse kinderen in Nationaal Monument Kamp Vught de kindertransporten herdacht.
Op 6 en 7 juni 1943 werden 1296 joodse kinderen uit kamp Vught via Westerbork gedeporteerd. Zij waren van enkele dagen tot 17 jaar oud. Via het doorgangskamp Westerbork werden zij in overgrote meerderheid, de meesten met hun moeder, naar het vernietigingskamp Sobibor afgevoerd, waar zij de dood vonden in de gaskamers.
Bij deze gelegenheid hield ons bestuurslid Rozette Kats een toespraak die zo ontroerend was voor allen en zo herkenbaar voor velen, dat wij deze, vooruitlopend op een schriftelijke uitgave, hierbij vast publiceren.

 

 

 

Toespraak Vught, 3 juni 2007,
bij Herdenking Kindertransport 6/7 juni 1943

Wie van de hier aanwezigen, die weet wat er op 6 en 7 juni 1943 hier gebeurd is…
Wie, die hier voor het kindermonument heeft gestaan, het bronzen speelgoed heeft zien liggen en al die namen heeft gelezen, wie heeft níet ooit geprobeerd zich in te denken hoe het toen moet zijn geweest? Voor de vaders, voor de moeders, en vooral voor de kinderen?

Wie heeft níet wel eens, op een pijnlijk of moeilijk moment in zijn leven, misschien heel even gedacht aan ‘40-‘45 om daarna de betrekkelijkheid van zijn moeilijkheden in te zien? En wie is toen níet gauw gevlucht in andere gedachten en bezigheden omdat het te moeilijk, te onverdraaglijk was?

Het heeft lang geduurd voordat ik bij dit soort inlevingsexercities niet alleen maar in de war raakte.
Het gevoel dat (naar ik in mijn onschuld meende) daarbij passend zou zijn, wilde maar niet komen; alleen verwarring, die ik lang niet kon begrijpen.

Verwarring, door angsten en gevoelens die ik niet hebben mocht. Ik had immers niets meegemaakt. Midden in die tijd geboren, te jong dus, te onbewust om me iets te kunnen herinneren. Angsten? Ik was toch op tijd in veiligheid gebracht.
Verwarring, door angst en verdriet om mensen die ik niet kon missen? Ik was toch nog maar negen maanden oud toen mijn ouders me wegbrachten naar een onderduikvader en
-moeder en ik had immers lieve pleegouders gekregen. Angst en verdriet die ik daarom niet kon, niet mocht voelen. En die ik dan ook niet voelde, daar zorgde ik wel voor – bewust of onbewust.
Alleen verwarring dus, om allen en alles.

Verwarring,
door niet-herinnerde maar wel degelijk zelf ervaren angsten en door in de non-verbale, vroegste jeugd – zelfs al daarvoor, nog in de baarmoeder – overgedragen angsten.
Te jong, te onbewust, verboden angsten.

Dus leefde ik het achteraf gezien kenmerkende, aangepaste dubbelleven van een lief, ondergedoken (en later) pleegkind, dat extreem zijn best deed om nooit, nergens weggestuurd te worden. En vooral om zijn angst daarvoor – en voor al dat andere – niet te laten blijken. Dit alles in een onbewuste, onbegrepen, weggestopte mix van gevoelens.
Hoe had verwarring niet mijn deel kunnen zijn?

Als gastspreker over de Tweede Wereldoorlog in relatie tot heden – zo heet dat – ga ik scholen in en vertel mijn verhaal over mijn familie en mij tijdens de vervolging. Daarin het verhaal over mijn worsteling daarna met de onbegrepen leegte in mijzelf, die ik, als niet-begeleid, onwetend kind omzette in een zwart gat, dat mij steeds intenser vulde naarmate ik vaker geconfronteerd werd met al die dingen waarmee ik niet kon omgaan. Hoe zou ik moeten hebben kunnen begrijpen dat dat hoorde bij de ‘lege sociale ruimte van de naoorlogse Joodse gemeenschap’, zoals Tamarah Benima dat later zo treffend noemde?
Reken maar dat een kind, dat niet kan praten over onbegrepen dingen, daarvan in de war raakt.

En dat gebeurde dan met een kind dat – zoals ik al aanduidde – in een liefdevolle omgeving verbleef, waar het haar in concreto niet onbrak aan de basisbehoeften van ieder kind: voedsel, liefde, veiligheid.
Joodse kinderen die niet tijdens de WOII, maar vóór de vervolging geboren werden, vertellen soortgelijke verhalen, in alle mogelijke variaties en in alle denkbare gradaties; gevoelens van vervreemding, isolement, angst en verdriet, kortom van verwarring.
Verwarring, die nu niet direct positief bijdraagt tot het volwassen worden op een beetje evenwichtige manier. De statistische percentages op het gebied van hechtingsproblematiek en echtscheiding, van psychologische begeleiding of relatietherapie bij de Joodse oorlogs- en naoorlogse generatie in verhouding tot niet-vervolgde bevolkingsgroepen, spreken duidelijke taal.

Dit alles in ogenschouw nemende, hoe groot moet dan de verwarring van de kinderen geweest zijn, die zo plotseling gedwongen werden onder onmenselijke omstandigheden in een nazikamp te leven?

Wie de documentaire ‘Als ik later groot ben’gezien heeft die Jules Bohnen gemaakt heeft naar het boek van Janneke de Moei ‘Joodse kinderen in het kamp Vught’, heeft vermoedelijk voorgoed de beelden op zijn netvlies van de geïnterviewden, die als kind hier, in het toenmalige Konzentrationslager Herzogenbusch zaten. Zij leefden in een voortdurende staat van opperste verwarring, omdat geen der gebeurtenissen hier in verband gebracht kon worden met het normale leven dat zij daarvoor, thuis, gekend hadden. Het was duidelijk – ze zeiden het soms zelf ook, soms tussen de regels door – dat de kinderen die hier toen opgesloten werden, al heel snel geen kinderen meer waren. Wat ze wel waren valt niet onder een noemer te vangen, daarvoor was het verschil in leeftijd, karakter en achergrond te groot, maar vast staat dat ze allen in de grootst mogelijke angst en verwarring hebben verkeerd. Op z’n zachtst gezegd.

Het is een verschrikkelijk verhaal dat wij ons bij het jaarlijks voorlezen van die schokkende proclamatie van 5 juni 1943 telkens opnieuw proberen voor te stellen. Mensen, wie alles al afgenomen was, en die dan ook nog te horen krijgen dat ze niet meer als gezin bijeen mogen blijven; vaders die hun vrouwen en hun kinderen moeten laten vertrekken zonder hen, moeders die hun mannen en hun oudere kinderen moeten achterlaten. De enige zekerheid die ze nog hadden, elkaar, werd ze daarbij ontnomen. En die kinderen, sommigen helemaal alleen…
Verdriet en angst voor de onzekere toekomst of het zekere einde en paniek, verlammende, hysterische verwarring moeten nog slechts hun deel zijn geweest.

Langs de Gedenklaan, die in Sobibor is gesitueerd op de plaats van de weg waarover zij toen moesten gaan naar hun definitieve einde, staan nu honderden bomen, waarvoor gedenkstenen liggen met de namen van de even zovelen die er daarmee nu herdacht worden.
Georganiseerd door de Stichting Sobibor (i.s.m. met het Bildungswerk Stanislaw Hantz) reisde in april van dit jaar een groep Nederlanders naar die Gedenklaan om er namen te noemen, lichtjes te branden bij de gedenkstenen van hun geliefde en betreurde doden, om er jizkor te zingen en kaddisj te zeggen en om elkaar daar de erbij behorende levensverhalen te vertellen.
Iedere deelnemer aan die gedenkreis zal hierover achteraf een heel emotioneel verhaal kunnen vertellen, vol ontroering, pijn en verdriet, maar verwarring zal in dat verhaal niet voorkomen. Want wat er ook door die herdenking is op- en omgewoeld in de deelnemers, hun verwarring, bijvoorbeeld over de vraag of ze wel of niet mee moesten gaan naar dat vreselijke oord aan het einde van de wereld, hebben ze voelen verdwijnen om omgezet te worden in een dankbaar gevoel van zekerheid dat het goed was een plek op de aarde te hebben ingericht tot blijvende herinnering aan die mensen, wier leven daar werd afgebroken: mannen, vrouwen en kinderen.
Rozette Kats legt een steentje bij het monumentRozette Kats legt een steentje bij het monument

De kinderen…

Rozette Kats legt een steentje bij het monument

Rozette Kats legt een steentje bij het monument

ik stel ze me voor, niet alleen nu, niet alleen jaarlijks bij alle herdenkingen, maar vaak, als ik naar mijn kleinkinderen kijk.

Mijn kleinkinderen, die er zijn, ondanks alle verwarring uit mijn verleden. Die mij gelukkig maken, om wie ik mij zorgen maak én die mij hoop geven. Omdat zij de toekomst zullen maken, de toekomst zijn. Mijn kleinkinderen die, zoals alle kinderen, recht hebben op een goed en gelukkig leven. Die daartoe alle aandacht en liefde, verzorging, bescherming en zelfs vaak meer dan dat krijgen van hun ouders en grootouders, verzorgers, opvoeders en leraren en de hele geestelijke, lichamelijke en maatschappelijke gezondheidszorg daaromheen. Kinderen, die straks wel zelf hun weg zullen moeten vinden in deze wereld, die wij na de Tweede Wereldoorlog zo verschrikkelijk gecompliceerd en verwarrend hebben gemaakt. Die wij uit angst en voorzorg volslagen hebben dichtgetimmerd met regels en wetten, voorschriften en maatregelen. Gericht op het goede, dat wel, maar toch… een bijna ondoordringbaar woud, dat het zicht op de toekomst verduistert, dragen wij aan onze kinderen en kindskinderen over.

Het staat wel vast dat mijn kleinkinderen, dat alle kinderen van nu regelmatig zullen moeten zoeken naar de juiste weg door dat woud van goede bedoelingen. Daar kunnen ze behoorlijk van in de war raken.

Daarom is het zo belangrijk dat wij, de kinderen van toen, ze onze verhalen vertellen. Ze doorgeven wat echt belangrijk is in het leven: zelfkennis, zelfbewustzijn, zelfvertrouwen, de moed om na te denken, om nee te zeggen, om te durven afwijken van wat de groep, de meesten, een overheid wil(len). We zullen ze daartoe een goed instrumentarium moeten aanbieden èn ze onze verhalen vertellen bij wijze van overlevingspakket, als kompas, als kapmes, opdat ze zich een weg kunnen banen door die jungle, die wij ze tegelijkertijd overdragen. En dan maar hopen dat ze in staat zullen zijn in hun leven overeind te blijven bij al het verwarrende dat op hen afkomt en dat ze voor zichzelf en hun kinderen een menswaardige toekomst kunnen maken.

Herdenken is vooral in dit opzicht belangrijk. Niet alleen in de vorm van Twee Minuten Stilte zonder meer. Dat kan door jongeren al gauw worden ervaren als een lege vorm, een oud gebruik.
Het zijn de verhalen die verteld moeten worden, die het herdenken, ook in zo’n paar minuutjes, zin geven. Zij maken die vorm tot een framewerk dat houvast kan bieden.
Zolang wij zinvol herdenken, vergeten wij niet wie wij herdenken en vergeten wij niet hoe zij leefden en stierven.
Zolang wij ons herinneren – en die herinnering ook overdragen – blijft het bewustzijn in onze wereld van de gelijkwaardigheid van ieder mens, ongeacht huidskleur, afkomst of geloof.
Een noodzakelijk bewustzijn voor iedere samenleving.

© Rozette Kats, 3 juni 2007