Salomon Sarfaty werd geboren op 12 juni 1885 in Amsterdam als zoon van Joseph (Joost) Sarfaty en Betje de Vries. Salomon Joseph Sarfaty kwam uit een Portugees-Israëlitisch gezin. Zijn vader was een strenggelovig man die tot op hoge leeftijd trouw naar de synagoge ging. Zijn moeder was een Hoogduitse-Israëlitische vrouw die zich hield aan de regels van haar man voor wat betreft de huisgodsdienst.

Hij groeide op in de Blasiusstraat in Amsterdam-Oost met vijf broers en zussen: Rebecca (1883), Sophia (1886), Benvenida (1888), Anna (1890) en Abraham [Bram] (1893). Zusje Anna stierf in 1909, de andere kinderen bereikten allemaal de volwassenheid. Van hen zou alleen Bram de oorlog overleven.

Hij trouwde op 2 september 1915 met Sientje Herz, die op 12 februari 1885 in Apeldoorn was geboren als dochter van Salomon Abraham Herz en Sara Glas. Ze groeide op in haar geboorteplaats met twee broers, Gottschalk (1887) en Marcus (1891), en een zus, Leentje (1889). Haar in 1892 geboren tweelingbroertjes Karel en Abraham stierven beiden niet lang na hun geboorte. Sientjes moeder overleed toen ze zeven jaar oud was en nadat haar vader was hertrouwd kreeg hij met zijn tweede echtgenote nog een dochter, Dora (1895).

 

 

                                                                                                                                                                 Salomon Sarfaty en Sientje Sarfaty-Herz

Sientje was op haar negentiende vanuit Beverwijk naar Amsterdam gekomen, om daar als huishoudster te gaan werken bij het Israëlitische Oude Mannen-, Vrouwen- en Ziekenhuis op de Nieuwe Kerkstraat 135. Ze keerde na een aantal jaar korte tijd weer terug naar haar ouderlijk huis in Apeldoorn, maar vertrok in januari 1913 opnieuw naar Amsterdam, ditmaal omdat ze een betrekking als kinderjuffrouw had gekregen. Rond die tijd moet ze Salomon Sarfaty hebben ontmoet en nadat de twee trouwden vestigden ze zich op de Tweede Boerhaavestraat 62 II te Amsterdam. Daar werd op 26 september 1916 hun eerste kind geboren, dochter Annie Sara. Bijna twee jaar later, op 15 september 1918, volgde haar zusje Betty Heintje. Broertje Salomon Joseph, liefkozend Lo genoemd, was het nakomertje dat het gezin op 16 oktober 1928 verraste. Ze woonden toen inmiddels al op de Reitzstraat, eveneens in Amsterdam-Oost.

Salomon, Betty en Sientje voor de slagerij

Salomon, Betty, Sientje en Annie, voorgrond Lo Sarfaty

Salomon en Sientje dreven een grote slagerij, gespecialiseerd in fijne vleeswaren. Het beroep van slager vroeg veel van Salomon. Lange dagen, vroeg opstaan om naar het abattoir te gaan, een halve koe uitbenen, worst maken (leverworst en ossenworst), bestellingen klaarmaken en wegbrengen.

Sientje maakte in de wintermaanden gehaktballen en viskoekjes en in de zomer huzaren- en vissalades. Zij was degene met het economisch inzicht en regelde veel, zowel in het huishouden als in de winkel. Salomon was geen zakenman maar wel een vakman.

De twee waren gelukkig met elkaar en de kinderen groeiden op in een warm gezin, dat zich wel tot op zekere hoogte aan de Joodse gebruiken hield, maar verder niet bijster religieus was. Hun kinderen bezochten openbare scholen en speelden zowel met Joodse als niet-Joodse buurtkinderen. De beide meisjes gingen na de lagere school naar de MULO. Vanaf 1934 woonde het gezin in de Joubertstraat 10  te  Amsterdam, een gemeentewoning bestaande uit een winkel met keuken, woonkamer, toilet en op de eerste verdieping een aparte woning. Een luxe, want andere mensen hadden met hun niet al te kleine gezinnen slechts de beschikking over alleen zo’n etagewoning. In mei 1940, toen de oorlog uitbrak, woonden ze daar nog altijd.

Het leven veranderde al snel na de bezetting. Het kantoor in Amsterdam-Zuid waar dochter Betty werkte kwam onder beheer van een Verwalter te staan en al snel was er geen werk meer voor haar. De slagerij van Salomon en Sientje werd ook geraakt door de steeds slechter wordende omstandigheden: de kwaliteit van het aangeleverde vlees ging steeds verder achteruit, waardoor het moeilijk werd om rond te komen. Gelukkig wist Salomon door goede contacten bij het slachthuis af en toe nog iets te regelen. Zijn slagerij werd bestempeld als ‘Joods Lokaal’ en dat feit leverde hem, Sientje en de veertienjarige Lo een voorlopige vrijstelling op toen in juli 1942 de deportaties begonnen. Dochter Betty vond een baan als typiste bij de Joodse Raad, waardoor ook zij een vrijstelling had. Oudste dochter Annie was eveneens vrijgesteld vanwege haar werk bij de vleesvoorziening.

20 juni 1943, een mooie zondag. Beide stadsdelen, Transvaalbuurt en Oud-Zuid, waren ’s morgens vroeg rondom afgezet. Er reden wagens met luidsprekers rond en er werd meegedeeld dat iedereen zich klaar moest maken voor vertrek in de loop van de dag.

’s Avonds omstreeks acht uur was het zover. Salomon Joseph en Sientje namen afscheid van hun kinderen, dat zeer zwaar viel. Zij vertrokken terwijl de kinderen naar de zolder gingen waar een soort overdekte dakgoot (tussen de spouwmuren) was ingericht als kortstondige verblijfplaats.

Salomon en Sientje zijn diezelfde dag nog naar Westerbork getransporteerd. Ze zouden er maar kort verblijven: negen dagen later stonden hun namen al op de transportlijst. Op 29 juni zijn zij naar Sobibor vervoerd en op 2 juli 1943 vergast.

Hun drie kinderen overleefden de oorlog in onderduik: Annie vond een adres via een familie waar ze de huishouding deed en voor Lo werd een plek gevonden in Maastricht. Betty kwam op diverse onderduikadressen in het land terecht en werd tenslotte in Groningen bevrijd.

Salomon Sarfaty werd 58 jaar.
Sientje Sarfaty-Herz werd 58 jaar

Hun kleinzoon David Sarfaty heeft op eigen initiatief Stolpersteine laten plaatsen voor de woning in de Joubertstraat 10, Amsterdam

Bron tekst en foto’s:  David Sarfaty en Milka Sytsma-Sarfaty