In de vroege ochtend van 20 juni 1943 reden luidsprekerwagens door de straten van Amsterdam-Oost. Het gebied was hermetisch afgesloten. De paniek onder de mensen was groot. Samen met haar vader David en moeder Judith werd het zesjarig Amsterdamse meisje Lea Judith de la Penha opgepakt. Het was een van de laatste grote razzia’s in Nederland. Ruim vijfduizend mensen werden meegenomen.
Het gezin De la Penha kwam nog diezelfde dag in kamp Westerbork terecht. Moeder en dochter verbleven in barak 65 en vader in barak 72. Ze konden elkaar in ieder geval
’s avonds bezoeken. Op 6 juli werden ze samen met duizenden anderen vanuit Westerbork doorgestuurd naar Sobibor. Het transport kwam daar op 9 juli aan, de sterfdatum van Lea, haar ouders en de meeste andere mensen van dit transport. Niemand van dit transport zou de oorlog overleven.
In de zomer van 2012 werd het aluminium naamplaatje van Lea – met daarop haar volledige naam, woonplaats en geboortedatum – gevonden. Dit gebeurde tijdens bodemonderzoek ter voorbereiding van de herinrichting van het terrein van het vernietigingskamp Sobibor. Sinds de Israëlische archeoloog Yoram Haimi en zijn Poolse collega Wojciech Mazurek in 2007 begonnen met de opgravingen hebben ze veel (resten van) Joodse eigendommen gevonden.
Haimi, vinder van het identiteitsplaatje van Lea, noemt dit naamplaatje het meest aangrijpende artefact. Voor hem is Lea Judith de la Penha ‘het symbool van Sobibor’ geworden.